Westbroek
Journalistieke Producties

Troosteloos

EEN TROOSTELOZE

‘Goeiemorgen, mevrouw.’

‘Goeiemorgen, meneer. Dag eh… Tineke.’ Sjokkend passeerde zij ons op de trap, de stofzuiger bolderend met zich meeslepend.

De meneer was broer Jan Dirk, 18, 6e klas gymnasium. ‘Eh…Tineke’ was ik ,21 en student, weliswaar in een verkeerd gekozen richting. ‘Kruiper’, dacht ik. Eén van mijn talloze ergernissen aan Bep Stofbergen, die mijn moeder 3 keer per week ondersteunde in het poetswerk. Haar naam had ze niet mee in haar beroep, zoals ze wel meer niet mee had in het leven. Een tobberig mensje van in de vijftig, omhuld in een wolk van moedeloze treurnis. Grijzend knotje, verongelijkte zwarte kraaloogjes.

‘We krijgen de hele week regen.’

‘Ik ben verkouden en nou is mijn neus zo zwaar, dat is zó hinderlijk.’

‘De mensen bedonderen je waar je bij staat.’

‘Nou liggen er alwéér overal hondenharen en ik heb net gezogen.’

Met dit soort oneliners, uitgesproken met een huilerig stemmetje, verspreidde Stofknoop, zoals tijdens haar afwezigheid haar bijnaam luidde, een drukkende sfeer.

Als ze klaar was, blonk alles je tegemoet. Ze was goed in haar werk, dat ze uitvoerde in een kraakhelder wit verpleegstersschort, een overblijfsel uit de periode dat zij een ziekenhuis schoonmaakte, waar zij naar eigen zeggen werd weggepest door brutale jonge meiden met ‘mimirokjes aan’.

Deed ze daarom aan de lunchtafel al mijn beweringen af met een zuchtend ‘Ach ja, dat is deze generatie…’, onderwijl met haar tandeloze mond sabbelend aan een reusachtige augurk uit haar lunchtrommeltje (‘bommen op mijn brood, dat vind ik zo smakelijk…’). Van de door mijn moeder aangeboden etenswaren bliefde zij niets. Toen zus Wietske en ik een keer aan tafel zaten te bekvechten pakte zij resoluut haar trommeltje met bommenbrood op en trok zich in de keuken terug: ‘Ja, daar kan ik niet zo goed tegen, hè, die leeftijden…’

Oma, die bij ons inwoonde, wist te vertellen dat er veel was misgegaan in het leven van Bep Stofbergen. Haar vertrouwde zij toe dat haar man was weggelopen nadat hun dochtertje van drie aan hersenvliesontsteking was overleden. Mijn moeder twijfelde aan het waarheidsgehalte van deze verhalen, omdat Bep zich ‘juffrouw Stofbergen’ noemde. En ik was te onvolwassen om begrip op te brengen, haar aversie tegen jonge meiden te relativeren. Nu vraag ik mij af waarom ik mijn moeder ook niet eens met poetsen hielp, in plaats van zo af te geven op dat door het leven getekende vrouwtje.

De boel explodeerde op een maandagmorgen. Zij beantwoordde mijn begroeting niet en verklaarde tegen mijn moeder:’Ja, tegen haar zeg ik maar niks, zij is zo slecht gemutst…’

‘Waar sláát dat op?’ brieste ik. Tierend posteerde ik me tegenover het mensje, dat verschrikt achteruit deinsde. ‘Waarom beschuldigt u mij ervan dat ik u niet zou groeten? Ik zeg altijd gedag, maar u groet alleen mijn broer. En wat een onzin om meneer tegen hem te zeggen, hij is jonger dan ik!’

Morrend toog Bep aan haar poetswerkzaamheden en ik aan mijn verkeerd gekozen studie. De oorlogsdreiging die in huis bleef hangen, was zo onheilspellend, dat mijn moeder besloot Bep haar congé te geven. ‘Niet vanwege je werk’, hoorde ik haar verontschuldigend zeggen, ‘maar vanwege de sfeer in huis.’

‘Ik heb altijd wel geweten dat het daarop aangestuurd werd’, gromde Bep.

Ze stopte haar kraakheldere witte schort en haar trommeltje met bommenbrood in een grote bruine boodschappentas en verdween in een troosteloze grijze mist.

Laat een reactie achter.

Inloggen is niet nodig. Klik in het tekstveld en kies een naam om als gast te reageren.
blog comments powered by Disqus