Westbroek
Journalistieke Producties

Oma Wiesje

Oma Wiesje

Door het raam van mijn logeerkamer staat ik naar buiten, waar een grauwe regensluier de huizen, tuintjes en bomen omhult. Een sombere ochtend na nacht vol heimwee en hyperventilatie. Ik druk mijn wang tegen mijn schoolagenda met foto’s van al wat mij lief is. Vader, moeder, broer, zus, kanariepiet, huis, tuin, auto. Nog drie eindeloze dagen, pas dan mag ik deze schatten weer omarmen. Huilend was ik mij, huilend kleed ik mij aan, huilend verkruimel ik aan de ontbijttafel een beschuit. Oma Wiesje weet zich geen raad met me. We hadden het ons allebei zo anders voorgesteld. Een logeerpartij bij oma Wiesje in Arnhem, een halfjaar geleden afgesproken. Als kleuter wilde ik niet meer weg na een logeerpartij bij oma Wies en opa Joop, die toen nog leefde. Urenlang kon ik dolen in de prachtige tuin rondom hun huis. Vergeet-me-nietjes en Mariahartjes plukken in de drooggevallen vijver. Met opa wandelen in het bos. Huilen deed ik juist bij thuiskomst, op ons toenmalige Rotterdamse bovenhuis. Maar nu was ik een puber, die niets liever wilde dan haar vertrouwde omgeving. Mijn enige vorm van vertier bestond uit boodschappen doen met oma, afgezien van een bezoek aan haar zus Riek, die een paar straten verderop woonde. Meer zat er niet in, want oma durfde nauwelijks naar buiten. Dat schoof zij op plasproblemen, ontstaan na een operatie, maar ook vóór die ingreep bleef zij het liefst thuis. En zelf kwam ik ook niet op het idee om de avontuurlijke kanten van Arnhem te ontdekken. Een doffe lethargie kluisterde mij aan de bank, met stapels oude Libelles. ‘s Avonds keek ik tv met oma Wies en tante Riek, die roddelde over familieleden en zinspeelde op een ontmoeting die zij wilde arrangeren tussen mij en de zoon van de dominee. Die conversaties maakten nog treuriger.

En toch was ik verknocht aan de lieve, zachtaardige, oma Wiesje. Haar liefde voor ons, kleinkinderen, voelden als een zachte deken. Haar echte naam was Karstien. De naam Wiesje gaf ik haar, als driejarige, omdat ik hoorde dat zij mijn moeder zo noemde, die echt Wies heette. Niets kon meer stuk in haar nabijheid. Pure vreugde als zij kwam logeren, of wij bij haar. Je kon met haar lachen. Wij genoten van haar gortdroge commentaren op tv-programma’s. Haar Friese tongval maakte ze nog grappiger. ‘Wat is ’t wat, nou?’ wanneer iemand met een pistool werd bedreigd. ‘Dus dat is liefde…’ als er seks werd bedreven.

Maar ze was ook passief, durfde geen verantwoordelijkheid te nemen. Haar neiging om zichzelf weg te cijferen, gaf je het gevoel een asociale hork te zijn. ‘Je bent er toch niet boos om?’ smeekte zij als ze in haar overijverige dienstbaarheid een glas met een laatste restje omstootte. Als dwarse adolescent maakte die houding mij zo woest, dat ik haar gaf wat zij juist niet wilde. Als zij in mij de tiran wilde zien die haar dit kwalijk nam: prima. Ik gromde: ‘Nou, lekker, bedankt hoor!’ Onder mijn woedende blik kromp zij ineen als een aangeschoten hert.

Zij was na de dood van opa in mijn ouderlijk huis getrokken. Ik vond het fantastisch dat ze bij ons kwam wonen. Ik gaf haar mijn grote kamer, en trok zelf in een logeerkamertje. Gaandeweg begon haar gebrek aan assertiviteit op mijn zenuwen te werken. Daarbij had zij de neiging mijn moeder te beschermen tegen vermeende aanvallen van andere gezinsleden, en haar te verdedigen zoals een tijgerin haar jong. Mijn broer en zus konden dat relativeren. Ik niet. Ik schold, tierde, smeet met voorwerpen.

Pas later snapte ik waar haar gedrag uit voortkwam. Als een na jongste zat zij onder de knoet van haar strenge ouders en vier oudere zussen. Dat de duivel overal om de hoek gluurde, werd haar op school ingeramd. Als zij niet kon slapen, zei haar moeder dat dit door haar slechte geweten kwam. Zo ontwikkelde zij een universeel schuldcomplex, met het waandenkbeeld dat zij iedereen de dood in kon drijven door besmettingen over te dragen. Smetvrees groeide haar boven het hoofd. De stoel waarop een huisvriend, genezen van tbc, had gezeten, zette zij na zijn bezoek bij de vuilnisbak. Een niet ontsmette wc-bril zou leiden tot fatale geslachtsziekten. Periodes van dwangmatig poetsen wisselde zij af met depressies, die haar aan het bed kluisterden. Riek nam dan het huishouden over. Een andere belemmering was haar stijve been, dat zij overhield aan een infectie in haar knieschijf, die moest worden weggehaald. Ze was pas twintig.

Iedereen in haar omgeving praatte haar hulpeloosheid aan. ‘Lief zijn voor je moeder, ze heeft een stijf pootje en nare gedachten’, hielden familieleden haar kinderen voor.

Zij leunde op Joop, een, stoere, joviale grappenmaker. Hij kon haar uit de put halen, maar begreep haar niet echt. Zij durfde niet te gaan slapen voordat hij zich bij haar voegde. Morrend gaf hij toe.

Vakanties waren een ramp voor Karstien. Koffers pakken, regelen, een ander huis… Radeloos maakte het haar. ‘Wat moet ik nou?’ jammerde zij, aangeland op Ameland. ‘Staand in je broek schijten’, lachte Joop.

Een aantal keren werd zij opgenomen voor elektroshocks. Mijn moeder vertelde dat zij de hele dag washandjes breide. Als zevenjarige leek mij dat gaaf. ‘Ik wil ook zo worden!’ riep ik. Ik schrok van moeders reactie. Zij bakte mij beet en keek mij doordringend aan: ‘Wil je dat nooit meer zeggen?’ ‘Eh…Ik bedoelde dat ik net zo lief wil worden als oma…’ Ik loog niet eens.

In onheilssituaties toonde oma Wies ongekende kracht. Toen het gezin in de tweede wereldoorlog na Operatie Market Garden naar Rheden evacueerde, hield zij met haar montere houding bij iedereen de moed erin. Eind jaren 60 werden zij en haar man ernstig ziek. Hij overleed uiteindelijk, zij genas. Tot het laatst heeft zij hem gesteund. Het plotselinge overlijden van zoon Leo, nog maar begin 50, is zij nooit te boven gekomen. Zij stierf twee jaar later.

Lieve oma Wiesje, ik heb je onrecht aangedaan door me zo te ergeren aan je dociele, passieve houding. Sommige angsten en dwangneuroses waaronder jij gebukt ging, herken ik bij mezelf. De angst voor ziektes, de angst om anderen iets aan te doen. Toen een geïnterviewde stierf, kort na een artikel van mijn hand, dat hem niet welgevallig was, worstelde ik wekenlang met de vraag of ik hem de dood in had gedreven. Nu besef ik dat ik me tegen jou afzette omdat ik jou in mij herkende, en jouw psychische ellende een afschrikwekkend voorbeeld voor mij was. Maar je had zo veel meer kanten.

Je zachtheid en onvoorwaardelijke liefde vergeet ik nooit.

Mijn voornemen om net zo lief als jij te worden, kwam tot nu toe niet uit. Maar ik kan het blijven proberen.

Laat een reactie achter.

Inloggen is niet nodig. Klik in het tekstveld en kies een naam om als gast te reageren.
blog comments powered by Disqus