Westbroek
Journalistieke Producties

aanzoek

Aanzoek

‘Je lijkt me zo nerveus. Waar komt dat vandaan, denk je?’

Wat doe ik nou weer fout? Waarom denkt ze dat? Ik tril toch zeker niet?

Vorsende blik door halve brillenglazen. Aan de muur een schilderijtje met zwart-witte bochten en kronkels. Bedoeld om patiënten opmerkingen te ontlokken over wat het volgens hen voorstelt? Instinkertje? Nou, ik laat niks los. Ze zullen me nergens op pakken. Dit keer niet. Muisje hoort bij mij.

‘Emma, we moeten even praten…’ Daar gaan we weer…

Dacht ik dat ik eindelijk meetelde in een leuk baantje.

Corrigeren en redigeren, lekker met woordjes en zinnetjes pielen. Helemaal mijn ding. Het staren van collega’s, de blikken die zij uitwisselen als ik langsloop. Niks met mij te maken, hè? Toeval, toch?

‘Gebruik je drugs?’ Vanachter zijn bureau bekijkt Herman mij onderzoekend. ‘Nee? Hoe kom je dan zo nerveus?’

Hoe is ’t mogelijk? Terwijl ik me juist zo zeker voel. Vrolijk gezicht, geen getril, geen adrenalinegolven. Denk ik.Eindelijk gewend, niet langer bang voor blunders, oordelen, afwijzingen. Denk ik. Waarom dan toch weer dat nerveus-geneuzel?

Het achtervolgt me.

Zonnestralen langs bladgouden krulhaartjes. Ernstige viooltjesogen volgen de duif die vanuit het struikgewas naast ons bankje het luchtruim kiest. Ze is wijs, Roza. En toch nog maar vier maanden, op de kop af. Gisteren hebben Erik en ik het gevierd, met een glaasje bubbels voor ons en een in vruchtensap geweekte lange vinger voor Roza. Met snelle kleine hapjes gaat het naar binnen. Watervlug is Roza, een beetje schichtig, klein en fijn. Mijn muisje. Ons muisje? Karel is er meestal in het weekend, maar hij valt ook weleens binnen op doordeweekse avonden. Dat moet anders. Meer regelmaat. Ik zou dan sterker staan. Niet gelijk denken dat Roza sterft als zij zich verslikt. Naar de eerste hulp als zij zich stoot. Vlekjes voor kanker aanzien. Hypochondrische paniekaanvallen krijgen, die vroeger alleen over mezelf gingen. Haar ziektes zijn mijn ziektes, haar ongeluk is het mijne. Ik tril nu voor twee, vroeger alleen voor mezelf. Ook voordat Roza geboren werd. Vanaf dag één van de zwangerschap doodsangsten voor wat er mis kon gaan. Een dag geen babybewegingen… Natuurlijk. Dat was het dan. Misschien al versteend…

‘Goedenavond, wat zijn we hier aan het doen?’ Pontificaal houden twee agenten, een brillantine gekapte dikzak en een magere sladood met melkboerenhondenhaar stil voor het parkhek, waar ik op Joop sta te wachten, zijn fiets aan de hand. In twee groepjes doen we een speurtocht door de stad, hoort bij de introductie van de studentenvereniging. ‘Hoezo? Mag ik hier niet staan?’ ‘Mogen wij even in je tas kijken?’ Zonder antwoord af te wachten haalt de dikke mijn tas van het fietsstuur en begint omstandig te graaien. Argwanend bekijken ze de vragenlijst van de speurtocht. ’Studiemateriaal?’

‘Waar verdenken jullie me eigenlijk van?’

‘Bezit van drugs. Daar ben je wel een typetje voor. Zegt ons politie-instinct. Zo’n nerveus meissie, hè?’

Erik repareert een keukenkastje, ik lees de krant. Poes Mauw aan het voeteneind van het bed. Knus thuis bevallen. De weeën worden sterker. Ik leg de krant weg. Erik komt erbij. Uit de muziekinstallatie klinkt Graham Parker. ‘Heat in Harlem’. Hier hetzelfde. Bij elke wee neemt de hitte toe. Veel te vroeg begonnen met hondjeshijgen, dat ik op zwangerschapscursus had geleerd. Dan maar de Sex Pistols. God Save the Queen. Troostmuziek uit mijn punkperiode, die nog niet lang achter mij ligt, getuige de onbeholpen gekalkte zwarte viltstiftletters op het behang: ‘PUNK’. ‘Erik, doekje!’ piep ik na elke wee. Nat washandje over voorhoofd. Wat heb ik Erik innig lief. Opgebrand ben ik, kruit totaal verschoten. Als de Ramones ‘Blitzkrieg Bop’ inzetten, blijkt mijn ontsluiting te blijven hangen op 7,5 cm. De vroedvrouw brengt ons naar het ziekenhuis. Artsen gaan het karwei afmaken. Slagbomen. Een ruimte die het midden houdt tussen een crematorium en een fabriekshal. Karel mag de verloskamer niet in. Ze begrijpen niet dat hij mijn man is, al zijn we niet getrouwd. En ik heb de kracht niet het uit te leggen. Geen natte doekjes meer, geen lieve woordjes. Wel een no nonsense gynaecoloog die mij onderzoekt zoals een garagemonteur de bougies checkt. Resoluut koppelt hij mij en mijn kindje aan een monitor en een infuus met weeën-opwekkers. Ik maak nauwelijks geluid, toch schijnt hij te denken dat ik me aanstel. ‘Het zijn maar flutweetjes, hoor!’ Hij draait wat aan een infuuskraantje en de weeën worden harder. Erik! Dokter Automonteur maakt zouteloze grappen, mogelijk om bij mij de moed erin te houden. Ik sluit me af. Even geen buitenwereld. Als ik poepdrang krijg, sluit Automonteur mij aan op een zuiger. Het apparaat zuigt, ik pers. Krachteloos. Ik voel iets hards, pers nog eens. Een baksteen. Een drol? ‘Een meid!’ triomfantelijk trekt Automonteur mijn kindje vlot. Glibberig als een biggetje. Aandoenlijke knopneusje. Intens lieve ogen. Viooltjesblauw. Rozijna, mijn lievelingspop, die mee at aan tafel en in mijn bed sliep. Dat is haar, tot leven gewekt. Rozijna… Roza, zo zal zij heten.

Zo lang als ik leef wil ik al moeder worden. Huishoudelijk ben ik een ramp. Sporen van klevende morsplekken op vloerbedekking en meubilair, overal waar ik ben geweest. Aangekoekte pannen in studentenkeukens. Afstandelijk tegen vreemde kinderen, maar mijn kleine zusje en oppaskinderen sleep ik mee in onstuitbare lach-orgiën met voorstellingen van gekke typetjes. Baby’s vind ik lief, als kleine dieren. Beredeneren waarom ik een kind wil, kan ik niet. Ja, wel tien jaar met poppen gespeeld. Schooltje, vadertje en moedertje, maar ook bevallinkje met een pop die ik onder mijn jurk uit trok. Mijn eierstokken rammelden al jaren voordat ik geslachtsrijp werd.

Mijn eerste kind mocht niet komen. Mislukt in liefde en studie wilde ik toch iets waardevols doorgeven en koesteren. Door Ger liet ik mij heel bewust bezwangeren. Hij woonde in het huis waar ik een studentenkamertje huurde. We voelden ons verwante zielen. Worstelend, zoekend. Ger verkondigde directeur te zijn van een grote welzijnsinstelling. Later bleek hij daar cliënt te zijn, toen hij uit de bajes kwam. Eigenlijk verbaasde het me niet. Zijn snoeverige praatjes heb ik eigenlijk nooit geloofd. Voor een welzijnsdirecteur praatte hij te plat. En welzijnsdirecteuren doen ook geen duistere zaakjes in vage horecatenten. Toch moest hij de vader van mijn kind moest worden. Beter kon ik immers niet krijgen?

‘Ben je bedonderd? Hoe moet het dan met je studie? Wij zeker voor dat kind zorgen! Leer eerst maar eens op eigen benen staan. Als je dit doorzet, kom je er niet meer in.’

Ik hou van dat kind, maar bang ben ik ook. Bang om in mijn eentje de zwangerschap te doorstaan. Bang voor het opvanghuis waarmee wordt gedreigd. Ik ben te zwak. Mijn ouders winnen. Na twee maanden verdwijnt het wezentje dat mij al zo dierbaar was.

Steriliseren is helemaal hot. Iedereen in onze vriendenkring lijkt de boel te laten dichtschroeien. ‘Ik denk dat ik het ook maar eens laat doen’, verkondigt Erik, ‘waarom zouden mannen niet hun verantwoordelijkheid nemen voor de anticonceptie?’

De volgende dag gaat mijn spiraaltje eruit. Ik verzwijg het voor Erik. Na twee frustrerende menstruatieperiodes blijft het Rode Monster weg. Karel laat zich niet steriliseren. Het was maar een grapje geweest. Stoere praat. Blij is Erik niet, in het begin. Niet eens omdat hij erin geluisd is. Zorgen maakt hij zich. Kan zo’n hypernerveus meisje, dat niet rondkomt van haar tekstschrijverij en niet eens op tijd de kattenbak schoonmaakt wel voor een kind zorgen? Kan iemand met een braak- en flauwvalfobie überhaupt een zwangerschap aan?

Bovenin een hoogwerker kijk ik uit over grauwe, vermolmde daken. Krotten gaan tegen de vlakte. Ben ik ook zo’n krot? Een slecht huis voor mijn kind?Een sloopkogel beukt tegen mijn buikwand. Nee! Mijn kleintje! We houden zoveel van je, we zien je zo vreselijk graag komen…

Een daverende klap. Ik schiet overeind, klaarwakker. Gaat mijn huis nou ook al tegen de vlakte? Maar het is Mauw, die vanaf de boekenkast op het nachtkastje landt. Ik raap lampje, wekker en slaapboek op en streel het geschrokken dier, dat zich in mijn armen nestelt, spinnend haar satijnen snuit tegen mijn wang wrijft. De buikpijn is weggetrokken. Wanneer leer ik eens op tijd naar de wc te gaan? Ben er nu te moe voor… Allang blij dat het alleen maar dát is… Met Mauwie naast mij slaap ik weer in.

Wiegendood. Stikken onder dekens. Van de commode donderen. Aan mij om mijn poppetje hiervoor te behoeden. Oh Roosje, lieverdje, wie zegt mij dat ik dat kan? Alsof ik met jou op het dak sta van een twintig verdiepingen tellend gebouw. Laat ons er niet afdonderen…

Roza heeft kougevat. Haar gesnotter en gehoest doet me fysiek pijn. Hadden we de deur opengelaten? Radeloos fiets ik naar de drogist voor babyneusspray. Onderweg houden twee agenten mij staande. Hielden ze me weer eens voor een junk? Een serveerwagentje nadert, volgestouwd met medische hi-tech-apparatuur rond een couveuse. Naast het wagentje loopt Erik te praten met een mij onbekende man, en een vrouw van middelbare leeftijd. In de couveuse, gekoppeld aan slangen, ligt Roza. ‘Is ze…ernstig ziek?’ stoot ik uit. ‘Inderdaad’, antwoordt de vrouw vlak.

Ik huil. Roza ook. Ik word er wakker van. Goddank, wat heerlijk, het is allemaal onzin. Roza is niet eens verkouden. Eufore gelukssensatie. Eigenlijk zijn nachtmerries fantastisch.

‘Waarom ben je zo bang dat Roza ziek wordt? Weet je zeker dat je het allemaal wel aankan?’

Alweer die vorsende blik. Opgepast!

Als Roza ziek is, ben ik het ook. Zo voelt het. Ik ben één met mijn kind. Maar dat moet ik niet zeggen, dat gaat ze tegen me gebruiken: ongezonde band! Ook kop dicht over mijn fobie voor onwel worden. De angst die mij als peuter al beheerst. Die mij doet sidderen als ik naar mijn idee een biertje te veel op heb. Die mij de ene na de andere sigaret doet opsteken, waardoor ik veel te weinig eet en bijna niks weeg. Waardoor iedereen vraagt hoelang ik al aan de heroïne zit. Terwijl de angst om de kotsen of ter aarde te storten mij weerhoudt van iets sterkers dan een paar korreltjes wiet om erbij te horen.

Opa, mijn lieve, vrolijke opa met wie ik altijd lol had. We rolden over de grond van de pret, mijn broer en ik, hoe flauw zijn grappen ook waren. Opa, van wie zij dachten dat hij mijn vader was. Tijdens een van zijn logeerpartijen bij mijn ouders viel hij zomaar om. Op onverwachte momenten spoedde hij zich naar het toilet. ‘Ik moest over mijn tong kakken’, zei hij bij terugkomst. Zijn platte humor liet hem niet in de steek, ook niet toen de hersentumor werd geconstateerd, waaraan hij niet veel later overleed. Wie kotst en omvalt is geen lang leven beschoren, kennelijk. Sindsdien let ik op alle signalen die kunnen duiden op een Enge Ziekte. Te warm, te koud, te vol. Kotsen is het ergste. Vaarwel, controle, welkom, Apocalyps.

‘Je bent bang voor overgeven, lees ik hier. Nou? Wat als Roza ziek is?’

‘Kan ik wel aan’, brom ik strijdlustig.

Weer die vorsende blik. Verdomme, hoe komt dat mens nou weer aan dat dossier van die ouwe zielenknijper? Waarom moest ik zo nodig naar een psychiater, al van kleins af aan?

‘Oh, mevrouw, ’t is zo’n vreemd kind. Ze komt de hele dag niet uit de poppenhoek.’

Zo is het begonnen. Pas op mijn achttiende weigerde ik nog langer die zijen sok te bezoeken, die al wat mij bezighield terugvoerde naar seks en schaamdelen.

Voor elk opvoedkundig wissewasje dat ze niet met mijn werkverslaafde vader kon bespreken, wendde zij zich tot de zielenknijper. Moet die man nu nog steeds de rode draad van mijn leven zijn?

Mag ik geen fouten meer maken?

Goed. Het was niet handig van mij om zo te gaan krijsen boven de kinderwagen in het winkelcentrum. Maar Jezus, ik was ook zo geschrokken. Ik dacht echt dat ze dood was, mijn muisje. Al drie minuten had ik haar niet horen ademen, besefte te laat dat dit ook moeilijk was, boven de winkelcentum-muzak uit. Maar was het nou echt nodig om er beveiligers bij te halen, die de politie inschakelden?Dat we werden afgevoerd, gescheiden van elkaar? ‘Drugs’, ving ik op, en ‘politie-instinct’.

Negatief opvallen, het hangt aan mijn kont, mijn hele leven al. Soms snap ik het, zoals nu dus. Nu dreigt het mij te vernietigen. Zou ik Roza ooit weer zien?

Toen Erik naar het bureau kwam, mocht ons muisje met ons mee, bij Gods gratie. Maar ik kon een onderzoek tegemoetzien. Wat dachten ze? Dat ik mijn kind had willen omleggen?

‘Kinderen hebben een vader nodig. Je vriend is er wel erg onregelmatig…’

Vorsende blik over het manshoge dossier op het bureau.

Jezus, wat een suf burgerlijke moraal. Ja hoor, het Gezin de Hoeksteen van de Samenleving. Volkomen in strijd met onze idealen over anarchie, vrije relaties, feminisme…

‘Zo!’ grom ik strijdlustig, ‘dus ik raak mijn kind kwijt als het niet in een keurig gezinnetje opgroeit?’

Peinzende blik achter halve brillenglazen.

‘Het zou de kans op permanent toezicht wel verkleinen…’

Kraaiend ligt Roza in haar wipstoeltje. Haar voetjes dansen in de lucht, terwijl ze graait naar het balletje dat wij aan een touwtje voor haar neus laten bengelen. Ik pak haar, verberg mijn gezicht in de zachte krulletjes. Erik legt haar in haar bedje, wij zingen ‘in de maneschijn’ en ‘slaap kindje slaap’. Mauwie vlijt zich aan onze voeten. Perfect gezinsgeluk, zo moet het altijd zijn. Zou dat echt niet kunnen? Hoezo burgertruttig?

Ik duik in de klerenkast, een ordeloze kluwen van textiel rolt mij tegemoet.

Waar lagen ook alweer die afgedankte gordijnen? Ik grabbel ze achter een paar afgetrapte laarzen vandaan en pulk er twee ringen uit. In de keuken zet Karel koffie. Hij kijkt verbaasd op als ik een theatrale knieval maak. ‘Erik, liefste, wil je met me trouwen?’

Laat een reactie achter.

Inloggen is niet nodig. Klik in het tekstveld en kies een naam om als gast te reageren.
blog comments powered by Disqus