barkrukken, de brand erin!
30 maart 2012
God, wat haat ik barkrukken!
Waar ligt de oorsprong van deze aversie? Een traumatische
gebeurtenis? Toen mijn moeder hoogzwanger van mij was, besloten mijn
ouders op een dag samen een hapje te eten in een cafetaria. Gezeten op
een hoge barkruk liet mijn vader zijn vork vallen. Vanaf zijn kruk
meende hij die wel even op te kunnen rapen. Niet dus. De kruk wipte om,
mijn vader stortte ter aarde, de rest van zijn bestek volgde, met
oorverdovend gekletter.
Wetenschappers beweren dat ongeborenen veel meekrijgen van hetgeen
zich afspeelt in de wereld buiten de moederbuik. Toch vind ik in dit
ongeluk geen bevredigende verklaring voor mijn diepgewortelde weerzin
tegen barkrukken. Het was tenslotte mijn vader, en niet mijn moeder, met
mij in haar buik, die van het verfoeilijke meubelstuk kukelde.
Waar komt het dán vandaan? Een combinatie van factoren, vermoed ik.
Argeloos stap je, in gezelschap van vrienden en/of dierbaren, een
bomvol café binnen, in de naïeve veronderstelling dat er vast nog wel
een tafeltje vrij is. No way. Alleen aan de bar is nog plaats. Je raadt
het al: op een barkruk. Dus hijs je jezelf zuchtend op de langpotige
stellage, met het onvermijdelijke roodleren zitje. Daar zit je dan. Wie
niet beschikt over het postuur van een basketballer, bengelt met de
beentjes in het luchtledige, als een dreumes in de kinderstoel.
Onverwoestbaar optimistisch, ondanks deze onflatteuze houding, meen je
het zinnige gesprek met je metgezellen voort te kunnen zetten. Forget
it! Al wat je te berde brengt, wordt becommentarieerd door de
onvermijdelijke en beschonken Hoofdstamgast, die zijn territoir moet
verdedigen. Wee je gebeente als je zijn (of haar, maar de Hoofdstamgast
is meestal een man) filosofisch bedoelde wisecracks niet met gelijke
munt betaalt. Overladen word je, met hoon en spotternij, door de
Hoofdstamgast en zijn discipelen, die devoot naar hem opgrijnzen, en
piepend duiten in zijn zakje doen, met grappen, van nog beroerdere
kwaliteit dan hun goeroe ze verzint. En jij zit daar, op je barkruk, met
die bengelbeentjes, en een mond vol tanden. De barkruk als schandpaal.
Vrouwelijke barkrukslachtoffers voelen ook nog voortdurend de druk van kleffe stamgasthanden op het dijbeen.
Soms heb je geluk, zelfs in een vol café. Dat is als de
Hoofdstamgast zijn vrije avond heeft. Vrijuit kan je spreken, je privacy
is gewaarborgd. Maar ook dan wreekt zich de barkruk. Door het ontbreken
van elke vorm van ruggesteun en ergonomie bij dit vermaledijde meubel,
strompel je, na een avondje drank en jolijt, krakend en kermend van de
rugpijn, naar huis.
De barkruk als folterwerktuig.
Eigenlijk gek dat de barkruk in de middeleeuwen nog niet bestond,
want hij past perfect in een cultuur van het openlijk te kijk zetten van
zondaars op marktpleinen, van vierendelen, van brandstapels.
Brandstapels… Dat is een idee!
Verzamel alle barkrukken, versleep ze naar het marktplein,
doordrenk ze met benzine, houd er een vlammetje bij. Maar natuurlijk
niet zonder eerst de Hoofdstamgast te hebben gekneveld en geketend.