Bonnie Malone is alom
30 maart 2012
Wie kent Bonnie Malone?
Niemand, vermoed ik.
Maar ik ken haar uit mijn kindertijd, en ik denk nog regelmatig aan
haar, evenals aan Joop ter Heul. Bonnie en Joop hebben een grote impact
op mijn dagelijks doen en laten, nog steeds. Joop zullen velen nog wel
kennen. Haar wederwaardigheden en taalgebruik doemen associatief bij mij
op, in talrijke situaties(‘zo, geliefde, ik zal je laven, ik heb nog
sloten thee’, ‘drakenpit’, ‘van blozende mannen krijg ik kramp in mijn
tenen’). Herkenbaar, evenals de lotgevallen van Bonnie. Maar bijna
niemand kent dit geesteskind van de Amerikaanse schrijfster Lenora
Mattingly Weber. Haar avonturen, voor Nederlandse meiden opgetekend in
de Prisma Juniores serie, lijken aan veel generatiegenoten
voorbijgegaan. Bonnie who?
Nu is het oeuvre van Mattingly Weber beduidend minder toegankelijk
dan dat van haar Nederlandse collega Cissy van Marxveldt. Waar Van
Marxveldt to the point komt, begeeft Mattingly Weber zich regelmatig op
zijpaden, waarover zij pagina’s lang uitwijdt, getrouw aan de
neuzeltraditie van veel naoorlogse Amerikaanse schrijfsters Een klap van
de achterdeur, die de komst van de hulp voor halve dagen aankondigt, is
goed voor een paginalange uitwijding over de complete doopceel van dit
vrouwspersoon.
Een bezoek van Bonnie aan de drugstore, om verjaarskaarsjes te
halen, voert via anti-sproetencrème naar haar moeizame relatie tot
vriendje Norbett, via Norbett naar diens typelessen, om te belanden bij
zijn mislukte scheikunde-examen.
Maar wie zich daar doorheen weet te bijten, kan meeleven met
Bonnie, een tienersloofje uit Denver, Colorado, met
Pippi-Langkous-uiterlijk (sproeten, rooie vlechtjes). Zij is de jongste
thuis, maar draagt in haar eentje de verantwoordelijkheid voor het
chaotische huisgezin, bestaande uit een geniale, verstrooide broer, die
de geschiedenis van de stad uitdiept, een paardengekke zus, een pa, die
als sociaal bewogen en bevlogen journalist vaker tussen Navajo Indianen
zit dan aan de keukentafel, en een zootje sloopzuchtige honden.
Geen ideale omstandigheden om eens rustig aan jezelf en je taken toe te komen.
En dat is wat Bonnie toch dapper probeert, elke keer opnieuw. En steevast wordt zij daarin gedwarsboomd.
Blijmoedig draait zij aan de oude, knarsende ijsmachine, om
pepermuntijs te maken voor haar humeurige vrijer, als de bel gaat, en
een kudde oorlogswezen op de stoep staat. Vanuit één van zijn verre
oorden had haar vader geregeld dat deze beschermelingen voor onbepaalde
tijd in zijn huis mochten logeren. Bedankt, Pa!
Juist wil Bonnie verf kopen om haar kamer op te knappen, of daar
staat de pater op de stoep, met het verzoek stante pede in de auto te
stappen om een kist ouwe lorren op te halen ten behoeve van een goed
doel, dat niet kan wachten.
De Lady Elinor taart in de oven moet het hoogtepunt worden van een
met hangen en wurgen tot stand gekomen party. Maar dan zwaait Bonnie’s
geleerde, geniale, verstrooide broer de ovendeur voortijdig open.
Als Bonnie haar antisproetencrème wil uitproberen, werpt de hond uitgerekend in haar kamer een nest jongen.
Altijd wat…
Van Bonnie’s schoolwerk komt weinig terecht, als Pa professor
Emerson Worth op haar dak schuift, een dementerend oud lijk, dat in zijn
schemertoestand haar broer helpt bij zijn research naar de geschiedenis
van Denver. Dat Bonnie nooit blijft zitten op de Harkness High School,
bewijst dat zij minstens zo geniaal moet wezen als haar broer.
Uitputtend als het leven zelf. Ik weet het, want regelmatig verzeil ik in Bonnie-situaties.
Vooral in mijn werk. Journalist, evenals Bonnie’s vader, maar niet
zo’n fanatieke mensenredder. En ik ben lang niet zo huishoudelijk als
zijn dochter. Toch herken ik haar frustraties. Als ik die kostbare,
bloedig bijeengesprokkelde info tot een verantwoord kwaliteitsartikel
wil verwerken, liefst voor 3en, zodat ik nog even naar de stad kan om
die geinige bloemetjestas te scoren. Alles op schema, schitterende
volzinnen, die via mijn brein zó de computer in willen knallen. En die
vervolgens ineenstorten als Bonnie’s Lady Elinor-taart. Want daar gaat
de telefoon. Een vage kletsfunctionaris, die ik niet kan en mag
afpoeieren. Ik kan die figuur in de toekomst nog nodig hebben. Of ik
tijd heb om een verhaal te maken over één of ander non item over sociale
competenties. Opdracht? Haha, niks dervan! Ik moet er mee gaan leuren
bij mijn opdrachtgevers. Als het zinloze gesprek eindelijk is
uitgewoed, ben ik anderhalf uur verder. Die bloemetjestas kan ik die dag
wel op mijn buik schrijven.
Op een haar na slijt ik per telefoon een verhaal voor de zaterdag
pagina van een Gezaghebbend Blad Dat In Alle Kiosken Verschijnt, als
woest geblaf van hondlief het gesprek aan stukken scheurt. De
glazenwasser claimt geld voor ramen vol vetstrepen en vogelenpoep. Hij
zal niet vertrekken voordat hij het heeft. En hij krijgt het niet. Eerst
zemen! En dat doet hij niet. Een genoeglijke patstelling.
Vaarwel, Gezaghebbend Blad, welkom, Bonnie!
Kant en klaar voor een interviewafspraak, autosleutels in de
aanslag, buurman aan de deur. Of onze badkuip ook zo lekt. Nee, dat
niet, wel vliegt en passant een plank uit het gangkastje, alle
handdoeken en washandjes in zijn val meeslepend.
VerBonnie-ing ligt overal op de loer.
Zorgvuldig strooi ik basilicumblaadjes, de finishing touch aan de
Moeder Aller Maaltijden , en daar staat een gladjanus op de stoep. Of ik
lootjes wil kopen voor een niet bestaand goed doel. Met mijn botte
weigering roep ik de toorn van manlief en zoonlief over mij af. Of ik
niet wat beleefder kan zijn tegen die arme man? Een
tijdverslindende ruzie is het gevolg. De Moeder Aller Maaltijden
verpietert tot Martelaar Aller Maaltijden.
Bonnie Malone.
Niemand kent haar, maar zij is alom.