De Zoon
15 mei 2020
DE ZOON VAN DE BAAS
‘We werkten in het souterrain, samen met een gepensioneerde boekhouder, meneer V, een aardige man die stil in zijn hoekje zat te werken. Verder was er een meisje, een dochter van een notaris. Mijn vader nam haar aan vanwege de status, maar ze kon geen facturen maken, niks. Als ze koffie in de gangkast ging zetten, bleef ze een kwartier weg. Als ik ging kijken, stond ze bij het apparaat. “Ja, ik ben koffie aan het zetten.”
“Maar die koffie zet zichzelf toch wel…”
Citaat uit een boek over de historie van een Rotterdamse uitgeverij, afkomstig van de markante uitgever die zijn markante pa opvolgde in diens markante uitgeverij.
Het boek kreeg ik van de Zoon, toen ik gezellig met hem bijpraatte in zijn kantoor. Wij tastten af waarin of wij zakelijk iets voor elkaar konden betekenen. . Een weerzien na 41 jaar.
Ik las voor het slapengaan en schoot klaarwakker bij de passage over het meisje. Dat meisje was ik.
Eigenlijk kon ik weten dat de Zoon mij zo zag.
Toen hij zijn intrede deed in de zaak, werkte ik twee maanden in de uitgeverij. Ik kwam net van de MMS en moest een jaar parkeren, omdat ik voor elke studie uitgeloot, te laat of keihard afgewezen was. Ze hadden inderdaad weinig aan me. Typen deed ik jaren geleden, als kind, op de oude typemachine van opa (merk Corona, what ’s in a name…) Het leukste vond ik corrigeren van drukproeven, maar dat kwam bijna nooit voor. Eigenlijk was ik een soort stagiaire die alles nog moest leren. Niet alleen kantoorwerk, maar vooral leven. Een bang, verzenuwd vogeltje was ik, nog lang niet klaar voor de boze, onoverzichtelijke wereld. Dat eerste baantje was een leerschool, in meerdere opzichten.
Zoon had in de Deense uitgeversbranche gewerkt. Na zijn terugkeer in Nederland kwam hij bij Pa in de zaak. Met zijn martiale snor leek de boomlange Zoon wel wat op vader Jan, uit de strip ‘Jan, Jans en de kinderen’. In de loop der jaren veranderde dit, en nam hij met zijn negentiende -eeuwse fin-de-siècle-outfits meer en meer de gedaante aan van personages uit romans van Dickens of Couperus. Daarbij leek hij sprekend op zijn vader, die ook nooit zonder vlinderstrik de deur uitging, en een fraai gestileerd wit sikje onderhield.
Zoons cynische humor sprak mij enerzijds aan, anderzijds vond ik het ietwat bedreigend. Met manuscripten die hij moest beoordelen, veegde hij de vloer aan. Voorzien van snedig commentaar las hij passages voor uit werken van argeloze aspirant-schrijvers. ‘Ach, kijk eens aan… Hier, een ode aan Bobby Watson, nee maar!’ Om even later het dikke pak papier in een retourenveloppe te douwen: ‘Daar gaat meneer zijn levenswerk!’
Meisje, je bent me er eentje. Denk je: alles sal reg kom, of vraag je je af: wat doe ik eraan?’
Vreemd genoeg kwamen dit soort sneers niet echt aan bij mij. Wel veroorzaakte hij een acute zenuwcrisis toen hij zei dat ik maar eens Mensendieck moest gaan doen vanwege mijn in elkaar gedoken houding. Luid snikkend liet ik mijn hoofd op de schrijfmachine vallen en belde naar huis, om mijn hart te luchten. Ik voelde me alsof ik de tip had gekregen dat ik zonder plastische chirurgie beter een doek over mijn kop kon trekken.
Geschrokken van mijn reactie zwakte hij zijn woorden enigszins af, maar hij had gelijk. Toen veertig jaar later mijn verkrampte bultenaarshouding deel debet bleek aan mijn waardeloze hardlooptijden, ben ik Mensendieck gaan doen. De Zoon had vaker gelijk. Achteraf snap ik best waarom hij gek werd van de zoveelste verknoeide factuur of foute telefonische doorverbinding. Maar hij had het wat tactvoller kunnen brengen.
Ik leerde ook van hem. Hoe je een zakenbrief het beste kon indelen. Een wereld ging voor mij open toen hij mij de wonderen der tabulator openbaarde. Wat een leuk spelletje werd het maken van lijstjes!
Briljant was zijn methode om het legen van een prullenbak nog wat uit te stellen. Hij zette zijn voet op de overbloezende afvalberg en stampte het stevig aan. Een diepe afgrond kwam vrij voor een verse lading papierproppen. Had hij bij de padvinderij geleerd. Dit handige systeem pas ik nog steeds toe. Dan denk ik weer even aan Zoon, die in 2018 overleed, nadat hij decennialang de uitgeverij dreef, vanaf het moment dat zijn vader zich terugtrok.
Ook zijn taalgebruik beïnvloedde mij voor de rest van mijn leven. Zijn schitterende manier van vloeken nam ik dankbaar over. Een apparaat dat niet functioneerde, of een mislukte deal, bracht hem tot hevige toorn, die zich uitte in een onheilspellend rommelende, en langzaam aanzwellende donder: ‘…Wel….God…vER…DOMME!’
Mijn vragen naar de bekende weg beantwoordde hij door zijn ogen ten hemel te heffen en een kruis te slaan, hoewel hij bij mijn weten niet katholiek was. Doe ik vaak, in vergelijkbare situaties.
In necrologieën wordt Zoon beschreven als een belezen heer uit de late romantiek.
Helemaal waar. Maar toch mooi dat ik ook zijn andere kanten heb leren kennen.