erboven staan
30 maart 2012
‘Ik
schrijf een stuk voor het maandblad *** over Polen in Nederland. Kan ik
u daarover interviewen, als bestuurslid van de Poolse Vereniging?’
‘Wat is de bedoeling?’
‘Het gaat om een achtergrondverhaal over de ontwikkeling dat de laatste
jaren steeds meer Polen in Nederland blijven wonen. Hun kinderen zitten
op Nederlandse scholen, zij krijgen les in eigen taal en cultuur. Er
zijn taalcursussen Nederlands voor volwassenen, het aantal Poolse kerken
en winkels groeit. Hoe vergaat het de Polen die in Nederland wonen, hoe
integreren zij, hoe zijn de contacten met mensen die al langer in
Nederland wonen? Zo’n soort verhaal dus.’
‘Hm, hm…Ja…ja…’
‘Ik wil graag Polen interviewen, die in Nederland wonen, over hun
beweegredenen en hoe het met hen gaat en zo. Misschien tijdens een
activiteit van uw vereniging?’
‘Nou, dat weet ik niet , hoor. Ik heb er moeite mee. U komt daar zomaar
plotseling met het losse idee om een verhaaltje te maken over de Polen,
zo van ( aanstellerige, joelerige piepstem) oeh, gunst, wat éééénig,
hihi, wat speciáááál, al die Polen die naar Nederland komen!’
‘Zo praat ik niet en dat heb ik ook niet gezegd.’
‘Maar u bedoelt het wel.’
‘Echt niet! Ik wil een serieus, genuanceerd, integer, doortimmerd,
analyserend verhaal maken, dat alle kanten laat zien en de mensen zelf
aan het woord laat.’
‘De mensen zelf, ja ja…Die speciale Polen, waarvan het (weer die
aanstellerige piepstem) zoe éééénig is dat ze allemaal naar Nederland
komen. U bent niet geinteresseerd in Polen, u plaatst zich boven hen.’
(Fel, geemotioneerd): Niet dus! Ik kijk geen aapjes! Ik werk vanuit een respectvolle benadering van mensen…’
(Poezig, flemend stemmetje): ‘Nou, mevrouw, u moet weten, als Poolse die
30 jaar in Nederland woont, voel ik heel fijn aan wanneer iemand zich
superieur opstelt. ’
(Briesend): ‘Maar dat dóé ik niet, zo zit ik niet in elkaar!’
(temend, flemend, welhaast pesterig):’Jaah, hoe zal ik het zeggen? Het
is een gevoel, hè, dat ik de afgelopen jaren heb ontwikkeld. Ik weet
precies wanneer Nederlanders minachting voelen ten opzichte van mijn
volk.’
(heftig, briesend, bulderend welhaast jankend van woede); ‘Waar baséért u dat op?’
‘U heeft geen belangstelling voor Polen. Als u dat wel had, ging u de straat op om Polen vragen over hun leven te stellen.’
‘Het is niet mijn stijl om mensen te overvallen. Dat zou ik zelf ook storend vinden.’
(meesmuilend): ‘Ja, ja…Hm, hm… U wilt zich niet in Polen verdiepen,
dat is het. Daavoor heb ik een orgaan ontwikkeld, na 30 jaar
Nederland…’
(knarsetandend):’En ik zit 30 jaar in de journalistiek en ik heb nog
nooit op geinterviewden neergezien…Maarre…waar maak ik me eigenlijk
druk over? Hier sta ik boven. Doei!’