Ik ben een hufter
7 september 2011
Ik ben een hufter.
Twee voorbeelden.
Voorbeeld 1.
Een grote, ronde vergadertafel. In het midden een koffiekan.
Sociale vergaderaars, meest van het vrouwelijk geslacht, vragen rond wie
er koffie wil en schenken dan kopjes rond, met vaste, vaardige en
huisvrouwelijke hand. Morsvrij. Aan die tafel zit ik en ik laat mij
royaal inschenken. Maar nooit, nooit, nooit schiet in de rol van sociale
vergaderkoffieschenkster. Integendeel. Elke kans grijp ik aan om alleen
mezelf te bedienen. Want wat dan gebeurt, is al gĂȘnant genoeg. Het
begint bij het ter hand nemen van de koffiekan. Alledonders, hoe werkt
dat kreng? Waarom gebeurt er niks als ik aan dat deksel draai? Je moet
toch draaien? En waar zit die schenktuit? Is er wel een schenktuit?
Draaien helpt niet, wrikken dan maar? En dan, geheel onverwacht,
lanceert het deksel zich als een katapult. Met een bruine, gorgelende
stroom laat de kan zijn inhoud de vrije loop. Schichtig redder ik de
kledderboel op met mijn vergaderpapers. Gelukkig zit alleen ik onder de
bruine vlekken. Dit wil ik mijn vergadergenoten niet aandoen. En daarom
zal ik nimmer een koffierondje schenken.
Voorbeeld 2.
Ik zit in mijn auto met naast mij een meerijder. Moet dezelfde kant uit.
Kan ik voor mijn goeie fatsoen niet omheen. Alras heeft mijn passagier
het feilloos door: autorijden is niet mijn hobby. Overdreven
bewust ben ik mij van de loerende gevaren, die ik steeds heb weten te
trotseren, door alles voorrang te geven wat daar recht op heeft. Al wat
ik vanuit de wijde omtrek op voorrangskruisingen zie bewegen, krijgt van
mij ruim baan.
Niet tot ieders genoegen. Nu en dan word ik vergast op uitzinnig
getoeter van achterliggende medeweggebruikers. Sommigen rukken mijn
portier open om in onwelvoeglijke taal mijn punctuele rijgedrag te
hekelen. Toch brengt dit mij niet tot een andere rijstijl. Veiligheid
boven alles, toch? Ook nu, met die passagier naast me. Ik zie heus wel
aan dat meekijken, die besmuikte blikken op het polshorloge, dat
bemoedigende gebrom naast mij, dat het allemaal best een tandje sneller
en scherper mag.
Dolgelukkig ben ik als ik mijn vrachtje kan lozen, zonder onderweg te zijn beschimpt en betoeterd.
Plakkerig, maar opgelucht stap ik uit.
Nooit, nooit neem ik meer iemand mee. Het is echt veel beter om de tram te nemen, dan van mij een slinger te krijgen.
Ja, ik ben een hufter. Wat zeg ik? Een hork!
Om mijn medemens te sparen.