Westbroek
Journalistieke Producties

krantenmannen

Met lodderige blik nam de adjunct-hoofdredacteur mij op, vanachter zijn vierkante brillenglazen. Alles aan de man was vierkant, zoals hij achterover leunde in zijn bureaustoel. De massieve gestalte. De granieten kop met de sigarettenstomp tussen de onverzettelijke kaken. Een Godfather in een glazen kantooraquarium. In angstige spanning staarde ik hem aan. In zijn gietijzeren knuist lag mijn lot. Mocht ik nog een extra kwartaal aan mijn dagbladstage plakken? Meedoen in de echte krantenwereld? Of moest ik onverbiddelijk terug naar de kleuterschool voor de Journalistiek?

Na een jaar journalistje spelen in de speeltuin van de Utrechtse journalistenschool werd het in september 1975 echt menens: stage bij Rotterdamse Het Vrije Volk, een heuse krant! Geen geblow meer in de kantine, waaraan ik toch niet mee durfde te doen. Afgelopen met de oeverloze discussies, met de uitputtende evaluaties achter formicatafeltjes, met de vage werkgroepjes, waar je kon komen aankakken wanneer je maar wou, waar je stukken kon inleveren wanneer je kop ernaar stond. Deadline, wat was dat? Daar kwam ik snel achter, in het krantenbolwerk aan de Witte de Wittstraat. En ik was eraan toe. Al heel gauw voelde ik mij op en top De Echte Journalist. Na een moeizame start, dat wel. Mijn stukjes moesten in het begin allemaal over, omdat ik de stijl van Zipitaja, de oefenschoolkrant van de School voor Journalistiek, moeilijk kon loslaten. Wenend zat ik aan de telefoon, nadat een boze hoofdzuster van het Zuiderziekenhuis mij had afgesnauwd toen ik, in opdracht van de stadsredactie, vroeg waarom patiënte ‘Opoe’ Leeuwenburg, Rotterdam’s oudste inwoner, was opgenomen. Na een stuk van mijn hand over een kinderrijk gezin in nooddorp Laag Zestienhoven, dat geen vervanging kon vinden voor hun schimmelige rattenhol, volgde een handtekeningenactie van wijkbewoners die zich gestigmatiseerd voelden. Vooral op de economieredactie zat ik slecht in mijn vel. Ik wist geen fluit van economie en stelde allerlei stomme vragen, in de geest van: ‘Waarvan is NVV een afkorting?’
Maar afgezien van dat gestumper, zo nu en dan, groeide ik in mijn stage. Het woud van ratelende en bellende apparaten was mijn knollentuin. Ik kwam voor dag en douw binnen en vertrok bij nacht en ontij. Argeloze ambtenaren bestookte ik met lastige vragen (‘mevrouw, is dit een interview of een kruisverhoor?’), als een bezetene rammelde ik mijn stukken uit de machine, over bordurende Thaise boerendochters, kattenvrienden, verzakte straten, de rechtspositie van uitzendkrachten, de Rotterdamse vestiging van de ‘linkse’ boekhandel Van Gennep. Met een sigaret tussen de lippen geklemd, om beide handen te benutten. Dat had ik geleerd, dat hoorde bij een echte journalist. Rookpalen moesten nog worden uitgevonden. Ik was erbij toen de telexen de dood van de Spaanse dictator Franco ratelden, en de bevrijding van AKZO-bons Herrema uit het hol van twee afgescheiden IRA-terroristen. Helemaal in the crew voelde ik mij, ’s morgens kletsend bij de koffieautomaat, vrijdagmiddag doorzakkend in café De Schouw. Moest ik dat allemaal achter mij laten?

Nou en of, vond de adjunct, die gromde dat ik niet had gefunctioneerd ‘zoals van een stagiaire wordt verwacht’. ‘Wie zei dat?’, piepte ik, totaal van de kaart geveegd. ‘Chefs met wie ik heb gepraat.’ Wie? Dat wou hij niet zeggen. Waarom ze dat vonden? Dat moest ik maar aan ‘de leraren op school vragen’. Einde gesprek. Gebroken verliet ik het aquarium.
De ‘chefs’, dat was vooral de economieredactie. Dat ze daar niet enthousiast over mij waren, begreep ik nog wel. Maar die andere ‘chefs’ dan? Vonden die mijn werk ook bagger? Dan kon ik wel inpakken, maar wat moest ik dan? Journalistiek was mijn leven geworden, als ik dat niet kon, wat dan wel? Een nietswaardige aardworm voelde ik mij, een weeklang. Totdat de chef van de kunstredactie, waar ik in mijn laatste week stage liep, mij meenam naar de tentoonstelling ‘Ismen in de kunst’, in Museum Boymans. Terwijl wij langs de kunstwerken liepen, vertelde hij mij met de adjunct te zullen praten, omdat hij vond dat ik daar recht op had: ik leverde goed werk, zei hij, en ik was beslist geen slechte stagiaire. Een stageverlenging wist hij er voor mij niet uit te slepen, maar wel gaf hij mij het vertrouwen in mijn beroepskeuze terug.
De chef kunstredactie heette Jan Eijkelboom, de adjunct-hoofdredacteur Kees Diemer. Ze zijn allebei dood, Jan Eijkelboom stierf in februari 2008, Kees Diemer een jaar of tien eerder. Jan Eijkelboom deed van zich spreken als subtiel dichter. Kees Diemer oogstte lof met de organisatie van de verhuizing van Het Vrije Volk van Amsterdam naar Rotterdam. Oh ja, hij schijnt ook nog in het wijkorgaan van de wijk Ommoord te hebben gezeten. En mogelijk heeft hij vele carrières in de kiem gesmoord.

Laat een reactie achter.

Inloggen is niet nodig. Klik in het tekstveld en kies een naam om als gast te reageren.
blog comments powered by Disqus