paspoort vergeten
30 maart 2012
Ik ben een uitermate beroerde vakantieganger.
Waar echtgenoot Rien al maandenlang studeert op taal, cultuur,
bezienswaardigheden en gebruiken van het te bezoeken vakantieland, zit
ik opgefokt voor de computer of hang appelig voor de TV. Bezig met
geheel andere dingen, onder het motto drukdrukdruk of ‘te moe’.
Mijn kop overal, behalve in dat vakantieland.
Dit heeft tot gevolg dat ik in het vakantieoord als een willige koe
voort sjok naast een alerte voortvarende, immer met reisgids gewapende
Rien. Bij hem blijf ik in alle opzichten pijnlijk achter, eerder zijn
debiele zusje dan zijn echtgenote. Als medekaartlezer in de auto stuur
ik hem de bosjes in. Hij spreekt de landstaal vloeiend, ik kom niet
verder dan gehakkel en gestamel met handen en voeten.
Maar het absolute dieptepunt bereikte ik op reis naar Venetië.
‘Geef je paspoort maar’, spoorde Rien aan, in de rij voor de incheckbalie.
De bodem ontzonk mij. Paspoort! Met fotografische scherpte zag ik
het liggen, in een duistere krocht van mijn nachtkastje. Keihard
vergeten! Ziehier de oermoeder aller Provinciale Boerentrienen. ‘Ehm’,
piepte ik aarzelend, in een armzalige poging om nog enigszins de schijn
op te houden van vrouw van de wereld, ‘Dat heb je tegenwoordig toch niet
meer nodig, voor de Europese Unie?’ Het leugentje maakte mij alleen nog
maar dommer. Beter had ik kunnen toegeven dat het woord ‘paspoort’ geen
moment in mijn gedachten was opgekomen. Aan alles had ik gedacht, bij
het inpakken van mijn alras overbloezende valies. Voor 4 dagen 10
broeken, 20 T-shirts, 10 vestjes, 7 jasjes, 5 rokken, 7 paar schoenen en
10 panty’s, 20 sokken, 15 lingeriesetjes, een bulk sieraden, een
karrenvracht toiletartikelen en een halve bibliotheek voor onderweg,
voor het slapengaan en op de WC. Maar het meest relevante attribuut
moest in zijn verdomhoekje blijven liggen.
Het puinruimen van mijn ingestorte vakantiedroompje kwam neer op een hectische hel.
Een nooddocument regelen bij een lollige broek van het politiebureau op Schiphol, die vroeg of ik soms familie was van Henk.
Paniektelefoontjes met dochter Lot, die met het paspoort naar het
dichtstbijzijnde politiebureau moest om een kopie naar de Marechaussee
op Schiphol te laten faxen. Het zat haar behoorlijk tegen, want het was
zaterdag en het eerste politiebureau waar ze het probeerde, bleek
gesloten. Ik moest een foto van mijn domme hoofd laten maken bij een
drukke pasfotozaak. Toen ik er hijgend mee bij de Marechaussee kwam,
belde Lot huilend op dat zij naar een ander politiebureau was
doorverwezen. Radeloos jammerde ik terug. De Marechausseeman, die Klaas
heette, zoals bleek uit overlegtelefoontjes die hij met collega’s
pleegde, stelde mij in gemoedelijk brommerig Mokums gerust: ‘Die kist
gaat pas over een half uurtje.’
Voor zijn loket stond een hele kudde zenuwpezige lotgenoten verzameld. De enige sukkel was ik dus niet.
Dit kon Rien echter niet milder stemmen. Naarmate de tijd
verstreek, groeide zijn chagrijn. Mart Smeets, met een verveeld gelaat
boven één van zijn uitbundig gekleurde kabeltruien, op weg naar de
wielerklassieker Milaan San Remo, en Theo van Duivenboden, een
ex-voetballer op het zakelijke pad, vermochten hierin geen verandering
te brengen.
‘We gaan naar huis’, gromde hij, knarsend van frustratie.
Juist op tijd redde Klaas mij met het noodpaspoort.
Het venijn zat in de staart.
Aangekomen in Venetië, kwamen onze koffers niet van de band. Als
verdoolde kleuters, die niet door Mama van school werden gehaald,
vervoegden wij ons bij de balie voor pechgevallen.
De koffers arriveerden pas ’s avonds laat, na veel heen en weer bellen, in het hotel.
Na een gezellig middagje shoppen naar kleren en toiletspullen ‘uit nood’.