Voor wat hoort wat
28 augustus 2011
Het was druk in de sociëteitsruimte van studentenvereniging SSR. Het wekelijkse avondcollege van mijn verkeerde gekozen studie zat er weer op en ik was toe aan vertier en (liefst mannelijk) gezelschap. Nou, daarop was alle kans op die donderdagavond in het najaar van 1972. Een keur aan indrukwekkende besnorde adonissen met weelderig golvende manen hieven het glas en gaven elkaar de hasjpijp door. Zou ik er eentje durven aanspreken? Mijn liefdesleven stelde in die tijd niet veel voor. Na een ruige vakantieperiode in Torquay, waar ik behoorlijk de beest uit had gehangen met een bonte verzameling ruige Britten, was ik in mijn studiestad Utrecht op zoek naar een lieve, tedere vrijer. Maar hoe lagen mijn kansen? Hoe stond mij het apenhaar dat ik mij sinds kort had laten aanmeten? Dé trend in die tijd. In laagjes geknipt en lang in de nek, als een soort matje. Waarom het apenhaar heette, was mij niet duidelijk, want ik had nog nooit een aap gezien met zulk soort haar. En stond het mij eigenlijk wel? In ieder geval maakte mijn geborduurde, wijdmouwige India-shirtje veel goed, zag ik door de spiegelende ruit.
Strategisch stelde ik mij op naast een rijzige jongeling met schouderlang bruin haar en een ringbaardje. Wat zou ik eens tegen hem zeggen?
Binnen traden een jongen en een meisje, die aan een hondenriem twee cyperse katten met zich meevoerden. Ik knielde neer en aaide de dieren. De jongen naast mij deed hetzelfde en sprak zijn afkeuring uit over de hondenriem.
‘De nek van een kat’, doceerde hij, ‘ is daar te kwetsbaar voor.’
Ik knikte eerbiedig. Hij bleek voor dierenarts te studeren.
‘Wil je wat drinken?’
Aha, dit rook naar verkering.
Een aanminnige conversatie volgde. Helaas moest ik rond elf uur weg, anders zou ik de laatste bus naar mijn studentenkamertje missen.
‘Ik breng je wel thuis op mijn bromsel’, bood de aanstaande dierenarts aan.
Hm, een brommer, viel me en beetje tegen. Een brommer, banaal, beetje ordi… Best wel een voertuig voor ‘square zulthoofden’. Waarom geen eend? Of, desnoods, gewoon een fiets? Bovendien vond ik het eng, achterop een brommer. Maar dat zei ik allemaal niet. En, kom op, het was maar een klein eindje. En ach, het had wel iets, mijn armen geklemd om zijn gespierde lijf.
Hij wilde wel zien waar ik woonde en ging mee naar binnen.
‘Bedankt voor de lift’, zei ik beleefd.
Op rotanstoeltjes zaten we tegenover elkaar, ietwat onwennig.
‘Heb je een kopje koffie?’
Natuurlijk, koffie! Dat had die jongen wel verdiend, door mij zo ridderlijk naar mijn huisadres te vervoeren. En zelf woonde hij in een dorp aan de rand van Utrecht, had hij verteld. Nog een duivels end te gaan dus. Ik voelde me warempel schuldig…En bovendien, met het oog op mogelijke verkering, wilde ik mij profileren als een lief, zorgzaam vrouwtje.
Dus ging ik ijverig met keteltje en Nescafé in de weer.
‘Hier, een lekkere bak troost!’ Met een breed, joviaal gebaar plempte ik de klotsende mok op het tafeltje. ‘ Hier staat de suiker, daar de melk. Koekje d’r bij? Ja, ja, voor wat hoort wat!’ snaterde ik vrolijk verder.
En toen viel die ijzige stilte. Kreeg ik die diep gekwetste blik. Maar waarom? Was er wat mis met de koffie? Wat viel er nou te verpesten aan een bak Nes?
‘Wat valt me dát van je tegen, dat je zó over me denkt’, barstte de jongen verontwaardigd los.
Bruusk stond hij op, even later hoorde ik dreunend de voordeur dichtvallen.
Kwam het door dat ‘voor wat hoort wat?’ Maar dat zei je toch als je iemand wilde belonen met een attentie voor bewezen diensten? Een bos bloemen, of, in dit geval, een bak koffie?
Pas veel later kwam ik achter de werkelijke lading van de uitdrukking ‘voor wat hoort wat’.
Ach, met al die beesten in mijn latere leven was het wel makkelijk geweest, een dierenarts als echtgenoot.
Maar ik ben heel blij met de man die ik uiteindelijk kreeg. Dus is het goed dat het zo gelopen is.